Aflevering 1 - Steeds meer vondelingen in de stad

Episode 1 January 14, 2025 00:30:30
Aflevering 1 - Steeds meer vondelingen in de stad
De kinderen van de Koeke Bakker
Aflevering 1 - Steeds meer vondelingen in de stad

Jan 14 2025 | 00:30:30

/

Show Notes

Vondelingen, wezen en verlaten kinderen in Amsterdam kregen onderdak in het Aalmoezeniersweeshuis aan de Prinsengracht dat hier speciaal voor was gebouwd. In deze eerste aflevering gaat het over deze kinderen, hun dagelijks leven in het weeshuis en de voorbereiding op een succesvol eigen bestaan. Ook gaat het over vogelvrije lotsbestemmingen, hun onvrijwillige dienstbaarheid aan de samenleving. Hoe zij dienden als testpersoon voor vaccins, werden ingezet in het Franse leger en weggevoerd naar Drenthe om daar te werken in de veenkoloniën. Over regenten die de leiding hadden in het huis maar de kinderen niet tegen alles konden beschermen. En hoe tot slot een Koninklijk besluit in 1822 het einde betekende van het Aalmoezeniersweeshuis.

View Full Transcript

Episode Transcript

[00:00:04] Speaker A: Welkom bij de eerste aflevering van de podcast De Kinderen van de Koekenbakker. In deze podcast ben ik op zoek naar de betekenis van te leven in een samenleving waar je van niemand bent. En stel ik de vraag waarom het thema vogelvrijheid zo'n vanzelfsprekende rol lijkt te spelen in het leven van weeskinderen. In het voorjaar van 2020 werd ik op het spoor gebracht van talloze archiefstukken van het Almuzinies Weeshuis in het Stadsarchief van Amsterdam. En hier besloot ik mijn zoektocht te beginnen. De wezen in het Almuzinies Weeshuis waren niet via familie of kerkgenootschap aan de stad gebonden en hadden geen burgerrechten. Ze behoorden tot de meest kwetsbaren van de stad en hun positie was vogelvrij. Ze waren van niemand en het leek wel alsof er daarom ook maar alles mee kon. Tijdens mijn onderzoek in de archieven kwam ik opvallend veel vindbewijzen tegen van kinderen die te vondeling waren gelegd op de stoep van de koekenbakker, op de hoek van de straat naast het Almuziniërs Weeshuis. Van ieder in het weeshuis opgenomen kind werden alle bekende gegevens en omstandigheden geregistreerd. Zoiets heette een vindbewijs. Tussen 1806 en 1813 telden de koekenbakker op zijn stoep maar liefst 75 vondelingen. Over dertien van hen gaat de historische roman die daarom de naam de kinderen van de koekenbakken kreeg. In de eerste aflevering is Nanda Geuzebroek de gast. Zij is de maker van de Vondelingen tentoonstelling die in 2020 in het Stadsarchief van Amsterdam te zien was. Nanda, ik heb jou leren kennen omdat ik in 2020 bezig was met het thema Vogelvrije lotbestemmingen van Vondelingen en wezen. En toen was er in het voorjaar van 2020 in het Stadsarchief was de tentoonstelling Vondelingen en dat was jouw tentoonstelling. En nou, daar is het lijntje naar jou voor mij begonnen. Hoe ben jij met de vondelingen uit het Almuzinisch Weershuis in aanraking gekomen? [00:02:16] Speaker B: Ja, dat ging al terug tot in de jaren tachtig. En toen was ik bezig om stambomen uit te zoeken van familieleden en van mijn partner toen ook. En toen kwam ik op een gegeven moment bij een voorouder en die heette Abel Weetniet. En toen riep ik tegen haar met snel die toen op de studiezaal dienst had. Ik heb nou iemand gevonden met een vreemde naam. En zegt hij, oh, zegt hij als toevondeling. En dat bleek inderdaad zo te zijn. En toen liet hij me dat boek zien waar die inschrijvingen in stonden van die kinderen uit het jaar. Hij was in 1791 toevondeling gelegd. En toen bladerde ik daar doorheen en dat kwam zo ongelofelijk bij me binnen, dat ik dacht van, oh, als ik ooit tijd heb, dan ga ik achterhalen wat er al met die kinderen gebeurd is, hoe hun leven verder gelopen is. Albe weet niet. Hij heeft geluk gehad in het begin dat hij bij een min is terechtgekomen. En die min kon hem dus in huis nemen omdat ze drie maanden daarvoor een dochtertje had gekregen. Dus hij kon een borstvoeding geven. En toen was hij een jaar of 4,5 en toen moest hij naar het weeshuis. [00:03:21] Speaker A: En hoe ging dat dan in die tijd, dat vondeling leggen? [00:03:25] Speaker B: Ja, ze werden gevonden en dan werden ze naar het weeshuis gebracht. Vaak werden ze gevonden door nachtwachten. [00:03:31] Speaker A: En in welke tijd spreken we dan? [00:03:33] Speaker B: Dit is vooral rond 1800, dus in de Franse tijd, maar vanaf 1780, toen de economie erg heel veel slechter werd. Op een gegeven moment werden de Fransen hier de baas en toen stortte de hele economie in. Dus toen waren heel veel mensen, die hadden geen werk meer en ten einde raad ze, omdat ze altijd bang waren dat hun kind dan niet meer zou overleven, dan legden ze hun kind maar uit de vondeling. Als de moeder doodging en was dan haar vader, die was dan vaak, nou ja, ik moet toch werken en die ging dan toch op een schip en dan werd zo'n kind dan uit de vondeling gelegd. En verlaten kinderen natuurlijk ook, waarvan de ouders met de Noorderzond vertrokken waren dan. Dat gebeurde ook heel veel. Ja, en het waren dan natuurlijk vaak dan broertjes en zusjes, dus meerdere kinderen tegelijk en ook soms iets oudere kinderen. En die werden dan door buren of door familie, die niet ook die kinderen konden onderhouden, werden ze dan bij het weeshuis gebracht. [00:04:29] Speaker A: Het Weeshuis. De periode die Nanna beschrijft begint in 1780. Maar toen was het Almuzeniersweeshuis er al langer dan honderd jaar. Daarom gaan we eerst terug naar waar het mee begon. Bij de armavaders, de sociaal werkers van hun tijd. De zogeheten Almuzeniers. Zij hadden sinds 1619 de zorg voor bedelaars, volwassen armen en ook vondelingen en wezen. Op 1 januari 1666 opende het almozenierswezenhuis haar deuren voor achtergelaten kinderen, ook wel verloren kinderen genoemd, vondelingen en wezen. [00:05:15] Speaker B: In eerste instantie was het zo dat kinderen tot en met hun vierde werden ze bij een min ondergebracht. [00:05:21] Speaker A: Wat is dat? [00:05:22] Speaker B: En een min is dus een burgervrouw die behoefte heeft aan een financiële aanvulling op hun gezinsinkomen. En je had dan de zogenaamde droge minnen, dat waren dan de minnen die konden oudere kinderen opnemen. En je had de natte minnen, daar was dus heel veel behoefte aan altijd, omdat het vaak baby's betrof natuurlijk ook. om die kinderen aan borstvoeding te geven. Dus dat was dus de eerste station waar ze dan terechtkwamen. In totaal zijn er dus tussen 1780 en 1828 zijn er 20.000 kinderen te vondeling gelegd en opgenomen in het Weeshuis. Dus dat is echt gigantisch. En die werden allemaal daar te vondeling gelegd. Op de Prinsengraaf, de Leidse Graaf en daar in de buurt. [00:06:06] Speaker A: En dan was het zo dat vanaf 1613 er de lijfstraf stond op het bevondeling leggen van kinderen en dat dat in 1780 veranderd werd, want toen werd het gedoogd. Maar hoe zag dat gedogen er in de praktijk uit? [00:06:19] Speaker B: Het was strafbaar. En dat werd er vaker wel oogluiken toegestaan, maar op momenten dat het Weeshuis echt chokvol zat, dan begonnen de bestuurders van de stad, de burgemeesters, die namen dan weer maatregelen en dan kon je dus echt een gigantisch bedrag krijgen. Als je dan kwam vertellen dat iemand zijn kindervondeling had gelegd, dan kreeg je een bedrag van 200 gulden. En als je nagaat dat 300 gulden een jaar inkomen is van een geschoolde arbeider, dan zullen het best mensen zijn geweest die dat gedaan hebben. [00:06:52] Speaker A: Oké, en hoe kwam het Almoes Nieuwsweeshuis dan aan zijn inkomsten? [00:06:57] Speaker B: Ja, het was op allerlei boetes en dat je bijvoorbeeld ook s'avonds begraven wilde worden of iets dergelijks, of buiten de stad wilde trouwen. En ook de precario, dus de opbouwtjes voor je huis, dan moest je de belasting ook betalen. Hondenbelasting is ook op een gegeven moment... ingestuild en de regenten van de Ammoes Nieuwswezers zijn eigenlijk het begin van de stadsreiniging van Amsterdam, want die gingen dus over de vuilnisverwerking van de stad en dat opdrang ze daarvan. Ze kregen het weeshuis en de gemeente draaide dus op voor de kosten. [00:07:28] Speaker A: Oké, het ging op die manier dus. En die minnen werden die betaald voor het opnemen van kinderen? [00:07:34] Speaker B: De droogminnen kregen 50 gulden per jaar en de natte minnen kregen 70 gulden per jaar. Ze werden per kwartaal betaald. [00:07:46] Speaker A: En was er toezicht op de minnen? [00:07:49] Speaker B: Ja, zeker. Er werden een aantal keren per jaar onverwachts controle langs door de loopmoeders. Die kwamen dan controleren of het wel goed ging bij de minnenthuis. [00:08:02] Speaker A: En loopmoeders waren moeders die dan in dienst waren van het weeshuis? [00:08:05] Speaker B: Die werden dan ook door het weeshuis betaald. Ja, en ze werden ook natuurlijk van tevoren gekeurd, die minnen natuurlijk, voor je min mocht worden, zeker als je borstvoeding moest geven, want er werd altijd ook heel erg gekeken of ze niet zelf ook besmettelijke ziekten hadden. [00:08:18] Speaker A: Een kind opnemen was dus een manier om de inkomsten aan te vullen. Zo wist jij mij bijvoorbeeld te vertellen dat Maria Christina Damgart, de min die sindsdraad staat in mijn boek, in totaal, ja niet tegelijk natuurlijk, maar wel 70 kinderen heeft opgenomen. Zat er eigenlijk een limiet aan het aantal kinderen wat een min op mocht nemen? [00:08:37] Speaker B: Nee, want we zaten natuurlijk altijd met een tekort aan minnen. En de grens was dan meer wat de min aankon. De een kon er dan meer aan en beter tegen dan de ander. Want er zijn ook best wel minnen geweest die gevraagd hebben of ze het kind niet mochten houden. Kosteloos dan, dat zij dat dan zelf onderhield. Maar er werd dan afgekeurd. De regenten stonden daar niet afwijzend tegenover, maar de burgemeester zei dat het niet kon, want die vrouwen kregen al ondersteuning van het huiszittenhuis. Dat was dan de sociale dienst van toen. Dus dan moesten de kinderen toch naar het weeshuis. [00:09:15] Speaker A: Nou kennen de meeste Amsterdammers het weeshuis alleen als het paleis van justitie. Kan je vertellen hoe het eruit zag en hoe de indeling was? [00:09:23] Speaker B: Het was echt een gigantisch groot gebouw natuurlijk. Het ging bijna helemaal vanaf de Leidsegracht tot aan de Leidsestraat. En het was opgebouwd rond twee binnenplaatsen. De voorkant was aan de Prinsengracht en de achterkant was aan de Lange Leidse dwarsstraat. En dan had je, als je met het gezicht naar het leefhuis toestaat, aan de linkerkant had je het jongensdeel en aan de rechterkant was het meisjesdeel. En dan werden de kinderen ingebracht bij de jongenspoort, daar zat de portier, daar werden de kinderen binnengebracht. En op die begaande grond had je dan een aantal belangrijke personeelsleden. En achter had je dan de keuken. Op de eerste verdieping had je de regentenkamers en de regentessekamer. En op de tweede verdieping was het kinderhuis. En op de derde verdieping was het groot kinderhuis. Dus er was maar één doorgangetje. En dat werd dan wel angstvallig in de gaten gehouden. Dat daar niet stiekem jongens en meisjes iets met elkaar gingen uitwisselen. Het groot kinderhuis was vanaf een jaar of tien, de meester van het kinderhuis, die bepaalde dan of een kind er aan toe was. En er was meester vanaf een jaar of tien. Sommige kinderen waar iets mee in de hand was, die gingen dan iets later. [00:10:46] Speaker A: Ik wil je zeggen onderwijzen. Kregen de kinderen een les in het WSHU? [00:10:51] Speaker B: Dat is eigenlijk het enige voordeel wat je dan zou kunnen noemen. Voor die kinderen kregen we dus onderwijs. Terwijl het bij de gewone arme kinderen niet zo was. Die kregen dan geen onderwijs. [00:11:01] Speaker A: En wat leren de kinderen? [00:11:02] Speaker B: Ze leerden in ieder geval allemaal lezen en schrijven. En de jongens kregen dan ook rekenen. De meisjes werden dan geacht dat niet te kunnen, dus die kregen dat dan weer niet. En ook in het grote kinderhuis kregen de jongens dan ook nog wel wat andere vakken ook natuurlijk erbij. Tijden dat het bijvoorbeeld heel slecht ging, dat ze dus moeilijk aan personeel kwamen, dan werd er dus bezuinigd op het onderwijs van de meisjes. En die leerden dan natuurlijk wel de handvaardigheden, zoals breien en linnen naaien, wollen naaien. En de jongens die gingen tot hun veertiende naar school dan. En dan vanaf hun veertiende mochten ze zelf een baas zoeken. Ze mochten zelf een beroep kiezen. En dan werd er gekeken, is dat een betrouwbare baas? Kan die ook iets leren? En dan mocht hij daar dan zijn vak gaan leren. En dan kregen ze ook gereedschap daarvoor. Elk jaar dat ze dan langer daarbij dat beroep uitoefenden, kregen ze dan weer extra gereedschap erbij. Dus daar werd echt wel goed naar gekeken. Die jongens kwamen ook uit het huis, want ze gingen bij hun baas werken. En die meisjes bleven altijd maar in huis. In huis leerden ze breien, in huis leerden ze naaien. En sommige meisjes mochten ook nog weleens met speciaal toestemming naar buiten. Zij maakten ook spullen voor burgers. En dan mochten ze dat dan daar brengen. Voor hen was het vooral veelzittend leven en binnenzitten ook. [00:12:40] Speaker A: Tot hoe lang bleven ze in het WE's huis? [00:12:44] Speaker B: Ja, een jaar of 18, 20, zoiets. Dat verschilde ook per kind, of ze eraan toe waren of niet. Ze mochten dan in het jaar voordat ze dan uit het huis zouden gaan, mochten ze dan een baan gaan zoeken. Zodat ze als ze dus uit huis gingen, dat ze dan ook echt gelijk de kosten konden verdienen voor zichzelf. En dan kregen ze ook nog weer een uitzet mee, dus de jongens kregen dan nog weer gereedschap mee, de meisjes kregen dan stoffen mee en een bepaald geldbedrag. En dan als ze dan na twee jaar konden aantonen met de getuigschriften van mensen in hun omgeving, dat ze zich als goede burgers gedragen hadden, dan kregen ze nog een extra uitzet. [00:13:24] Speaker A: Goh, nou oké. En hoe zag nou een doordeweekse dag er eigenlijk uit in het Weershuis? Zou je dat kunnen beschrijven? [00:13:32] Speaker B: Dagelijks gang van zaken in het weeshuis, dat was als volgt. Kinderen stonden altijd heel vroeg op. De jongens die buiten moesten werken, die stonden als eerste op, want die moesten dan snel naar hun baas toe. De groothuismeisjes, die moesten dan helpen om de kleine kinderen te wakker te maken, aan te kleden, et cetera. Daarna werd er gegeten. Daarna gingen ze naar school. Tussen de middag gingen ze weer naar de eetzaal. [00:14:04] Speaker A: Wat kregen ze dan te eten? Wat was er voor die kinderen? [00:14:08] Speaker B: Ja, je had natuurlijk vroeger wat het seizoen opleverde natuurlijk. En oorspronkelijk was het ook zo dat kinderen ook dan wel af en toe vlees kregen. Er werd veel soep gegeten. S'ochtend kreeg ze dan wommetbrood met kaas, maar dan kregen ze als middagbijt eet kreeg ze dan weer roggenbrood met gewoon boter alleen maar. Dus dat was vrij eenzijdig en dat werd naarmate de armoede in het Wegenhuis toenam, werd dat een stuk alleen maar nog eenzijdiger natuurlijk. Bij alles wat begon en eindigde was het eerst bidden allemaal natuurlijk, bidden en danken. En dan bij het eten was het ook zo dat ze aten dan met z'n vieren uit één bord. En de broodsnijders die hadden dan de brood klaargemaakt van tevoren. Die deelden dat dan rond. Geholpen door een meisje uit het Groothuis. En de kinderen kregen daar dan ook wat bier bij, want het was geen water, wat niet goed natuurlijk. Dus ze hadden licht bier, kregen ze daarbij te drinken. Terwijl zij dan, ze moesten altijd ook in vriendschap, moesten ze altijd eten en ze mochten geen ruzie maken ook. Maar er moest ook stil zijn omdat er een kind wat goed kon voorlezen uit het groothuis, las daarvoor uit de Bijbel. Dus daar moesten ze dan ook naar luisteren. Dus het was allemaal heel erg trak geregeld. En daarna hadden ze even vrij, dan konden ze op de binnenplaats, hadden ze ook galerijen. Dus als het niet zo mooi weer was, konden ze ook in die galerijen dan blijven. Die konden ze even verpozen dan. Grotere meisjes die hadden dan vaak ook nog een naarwerk wat er af moest, namen ze dan weer mee naar buiten en gingen daar verder zitten te maken. En daarna was het weer school, dus was het weer naar school toe. Eerst weer bidden, weer les krijgen, weer bidden. Bijbelezen was natuurlijk ook altijd nog wel een dingetje. [00:16:06] Speaker A: Welke religie werd gevolgd? [00:16:07] Speaker B: Het was Grief van Meerdeg, natuurlijk. Dat was dus de officiële godsdienst toen. Tot aan de Franse tijd. Ja, daar waren ze naar school geweest, hadden ze even een uurtje vrij. Daarna was het weer eten en dan na het eten gingen ze alweer naar bed. Het was met licht op en met donker naar bed natuurlijk. [00:16:39] Speaker A: Hoe waren de slaapvertrekken van de kinderen ingericht? [00:16:43] Speaker B: Ja, dus ze sliepen op slaapzalen. Het was trouwens in bijna alle weeshuizen wel zo dat ze met meerdere kinderen in één bed sliepen. Dus altijd met z'n tweeën, altijd wel. Ze hadden een bedmaatje. Maar naarmate dat weeshuis voller werd, waren er steeds meer kinderen. Soms was het wel vier kinderen die dan in één bed lagen. Dus dat was ook niet zo erg bevorderlijk om te zorgen dat er geen besmettelijke ziektes uit konden breken. Dat was ook nog een dingetje. Het huis was natuurlijk propvol met heel getraumatiseerde kinderen. [00:17:11] Speaker A: Ja, precies. [00:17:12] Speaker B: En die getraumatiseerde kinderen die hebben dan nog wel eens het probleem dat ze dan bed plassen. Dus het was ook, de lucht was daar ook niet te harde in het weeshuis ook. Maar ze proberen daar wel iets aan te doen, maar ze hadden dus geen idee toen in die tijd dat het kwam door trauma's. Dat hele term bestond natuurlijk helemaal nog niet. Dus ze dachten dat kinderen dat expres deden en ze probeerden dan te voorkomen door die kinderen dan, die moesten aan een aparte tafel zitten en dan kregen ze minder te drinken en ook minder pap te eten in de hoop dat ze dan niet zouden bedplassen ook enzo. [00:17:50] Speaker A: En is er ook iets bekend over hun algemene gezondheid? Kwamen ze genoeg buiten? Was er tijd voor ze om te spelen? [00:17:57] Speaker B: Die kinderen die binnen waren natuurlijk ook heel veel. Ze waren altijd ondermaatsen qua lengte en ze zagen altijd een beetje, er wordt altijd over geklaagd, dat ze er ook een beetje gelig uitzagen. Op zondag konden ze op bezoek gaan als ze familie hadden. In principe waren ze ook op de woensdag en de zaterdagmiddag was ook nog wel vrije tijd. En dan konden ze dus spelen binnen of buiten. Het was ook best wel speelgoed was er ook nog wel. En dan op zondag dan moesten ze natuurlijk naar de kerk. Met z'n grotere kinderen dan. [00:18:38] Speaker A: Maar wat voor spelen ze dieren? Konden ze zwemmen bijvoorbeeld? Wat niet onbelangrijk is in Amsterdam. [00:18:44] Speaker B: Jongens konden zwemmen, want die mochten buiten uit de poort. Bij de Leidse bosjes zwommen ze dan. Dus dat is wel een verschil tussen jongens en meisjes. En voor de rest zullen ze ook hobbelpaarden en spelletjes, bramptollen, springtaal hebben ze ook gehad. Ze hadden echt ook wel wat speelgoed voor hun algemeen gebruik ook. En bij feesten, ze hadden ook leren zingen natuurlijk, ze moesten altijd veel zingen, het was sowieso altijd veel zingen, persamen zingen natuurlijk. Maar bijvoorbeeld als mijn feest dan regent was, dan werd er een lied op hem gemaakt en gezongen. dat de stadhouder langskwam, dan moesten ze ook allemaal op hun dragen zitten. Netjes in het gareel. [00:19:50] Speaker A: Elk weeshuis in Amsterdam had een eigen uniform. De kleding van de almoes- en weeskinderen waren zwart, met voor de meisjes een blauw schort. En in het weekend waren de jongens in het grijs en de meisjes in het rood met een wit schort. Kenmerkend was de bragoen. Een bandje dat tussen maal en pand genaaid zat, in de kleuren van de stad. Wit, rood, zwart. Vanaf 1799 werden de uniformen ook voorzien van een nummer. En de reden daarvoor is even vindingrijk als praktisch. [00:20:20] Speaker B: Wat dus ook nog was dat ze op een gegeven moment waren ook best wel met name dan jongens die dan nog wel eens op de misdadigers pad gingen en of op een andere manier overlast veroorzaakten in de stad en dan had een regent bedacht van nou misschien moeten we dan maar aan de bovenkant van hun mouw ook hun nummer, want de kinderen hadden allemaal een nummer ook, naaien dat we dan, dat men zou kunnen zeggen nou we hebben een kind voor jullie en dat was dat nummer dus dan kon je precies zeggen welk kind dat dan was die overles had veroorzaakt. Maar dat is echt pas echt na 1800 dat dat gebeurde. [00:20:59] Speaker A: Het was misschien praktisch, die herkenbaarheid. Het maakte de weeskinderen onbedoeld ook extra kwetsbaar voor kwaadwillenden. Almoesenies weesmeisjes waren zo'n makkelijke prooi om te worden geronseld voor prostitutie. Maar de grootste kwetsbaarheid zat hem in het feit dat ze nergens bijhoorden. Niet bij familie of een kerkgenootschap en zonder burgerrechten die hun bescherming zouden kunnen bieden. Zij waren voor hun zorg afhankelijk van de overheid en voor hun omstandigheden afhankelijk van beslissingen van degene die in een bepaalde periode aan de macht was. De staat beschikte over hun leven en daarom was de status van deze weeskinderen vogelvrij. Een voorbeeld hiervan speelt aan het einde van de 18e eeuw, wanneer Pocken de dood van een kwart van de bevolking veroorzaakt en het idee voor vaccinatie op gang komt. [00:21:46] Speaker B: In 1982 kreeg het Ammoes Nieuwswezenhuis het verzoek om kinderen te leveren bij wie uitgebreid kon worden hoe de Coopock-prikken-vaccinatie zou werken. Nou, de regenten waren in dat soort situaties ook met vragen over of hun lijken van kinderen gebruik konden worden voor de medische wetenschap. Daar waren ze altijd mooi tegen. Maar goed, zij waren dus niet degene die dat beslist hadden. Waar ze ook erg bang voor waren, dat als dat zou gebeuren, dat de kinderen gevaccineerd zouden worden, dat ze dan in het huis een uitbraak zouden krijgen van pokken. Want die hadden ze natuurlijk sowieso altijd al wel, maar dat het dan ineens een grote epidemie zou worden in het weeshuis. En ze wilden dat dus niet, maar de burgemeester zei, je moet het toch doen. En toen hebben ze toch maar bedacht van dan maar op een aparte plek. En toen hebben ze de kinderen naar het Engelse weeshuis gestuurd. En daar, dat was veel kleiner en was op afstand van het weeshuis natuurlijk. En daar hebben de kinderen toen die koepelprik gekregen om het toch uit te proberen. [00:22:57] Speaker A: En werden daar bepaalde kinderen voor geselecteerd? Of wie kwam in aanmerking? Hoe deden ze dat? [00:23:02] Speaker B: Ik heb geen idee of ze dat gedaan hebben. Nee, weet ik niet. [00:23:08] Speaker A: Oké, dus dat gebeurde. En ik hoor je net zeggen van lijken van de kindertjes die dan gebruikt werden. [00:23:15] Speaker B: Het verzoek werd gedaan door de medische wetenschappers of mensen van de faculteit van geneeskunde in Amsterdam. Of ze niet door een van de hoogleraren, of ze geen lijken van kinderen konden krijgen om die te gebruiken, om hun studenten op te leiden, om de praktijk ervaring op te laten doen. En dat was ook iets waar ze echt op tegen waren. Zij waren niet de baas, dat waren de burgemeesters. Dus als die er zijn, dat moet toch dan gebeuren. [00:23:58] Speaker A: Dus om verzekerd te zijn van een werkend vaccin voor de bevolking, werden ze eerst getest op gezonde almoes-nieuwswezen. En was er de vraag van de faculteit geneeskunde naar overleden almoes-nieuwsweeskinderen om als oefenobject voor de studenten te dienen. Alsof er in die tijd niet in alle lagen van de bevolking voldoende kinderlijkjes waren. De kindersterfsen was algemeen hoog in die tijd. Ik probeer het te begrijpen. Een krantenbericht uit 1808 raakt heel concreet de kern. Op bevel van Lodewijk Napoleon, koning van Holland tussen 1806 en 1810, moeten alle wezenjongens gemobiliseerd worden voor het Franse leger. Hij maakt dit kenbaar in een Hollandse courant van 23 en 25 november 1808 met de woorden Die kinderen, omtrent welke de staat de plaats bekleed van de ouders die zij verloren hebben, die moeten zich aan de verdediging van het land toewijden. Die moeten allemaal soldaat of matroos worden. Het getal kan niet groot genoeg zijn. Bijna de helft van al die kinderen moeten uit de godshuizen die niet van hun eigen inkomsten bestaan in het gehele land allemaal naar Den Haag. In Den Haag zouden de jongens een opleiding krijgen tot soldaat. De almoesnieuwswezen voldeden aan beide voorwaarden en het verzet om de bevolking was groot. Want de kinderen gingen niet naar Den Haag, maar werden naar Amersfoort en Nadem vervoerd om daar direct actief in het leger te dienen. Opvallend vaak doen de regenten van het Weeshuis, die door de stad zijn aangesteld voor de dagelijkse leiding in het Weeshuis, hun uiterste best de kinderen te beschermen. Toch hadden ze feitelijk niets te vertellen. Lokale aangelegenheden, zoals bijvoorbeeld het testen met koepokkenvaccins, gebeurden op last van de burgemeesters en zaken van landsbelang op last van de koning. Voor het laatst gebeurde dat in 1822 onder leiding van koning Willem I. De armoe is dan groot en het aantal wezen neemt toe. Men zoekt naar oplossingen en de maatschappij van weldadigheid in Drenthe biedt uitkomst. Bij koninklijk besluit van 6 november 1822 wordt bepaald dat alle almozeniers wezen van 6 jaar en ouder naar de kindergestichten in de Drentse veenkolonie worden overgebracht om daar arbeid te verrichten in het veen. De regenten kunnen dit niet tegenhouden, maar ook niet in overeenstemming brengen met hun geweten. Zij dienen daarom op 19 juli 1824 hun ontslag in. Voor de jongsten wordt in de stad een oplossing gevonden en alle anderen worden naar Drenthe weggevoerd. Het betekent het einde voor het Almuzinisch Weeshuis. Op 1 augustus 1825 is dan het hele weeshuis ontruimd. Een kwart van de kinderen zal het zware bestaan in de kolonie niet overleven. Gornanda, wat een geschiedenis hè? In ons voorgesprek vertelde jij over nakomelingen waarmee jij een project doet. Kan je daar iets over vertellen? [00:27:28] Speaker B: Ik ben nu bezig met een fotoproject waarbij ik dan de nakomelingen fotografeer op de plek van de waar de verwondeling voorouder gevonden is. Het is echt heel leuk om te doen en mensen vinden het heel erg fijn om te doen. Dat vind ik ook wel het leuke, dat mensen zich realiseren van hoe bijzonder het is dat hun voorouder dit allemaal heeft doorstaan, overleefd heeft en hoe sterk iemand dat geweest moet zijn. Echt iemand waar ze trots op kunnen zijn. Dat zijn ze ook eigenlijk allemaal dan. [00:28:03] Speaker A: Ik probeer me voor te stellen hoe de besluitvorming rond de weeskinderen gegaan moet zijn in de tijd. Hoelang werd vergaderd over het besluit om vaccins eerst op almoersnieuws weeskinderen te testen. De mensen die bij wijze van test de kinderen opzettelijk besmetten. De mensen die jongens s'nachts uit bed haalden en meenamen om ze onvoorbereid in oorlog in te sturen. Dat waren niet de mensen met macht. Dat waren gewoon burgers, stadsgenoten die deden wat ze werd opgedragen. En daarom lijkt het zo vanzelfsprekend. Het waren dingen die gebeurden met redelijke argumenten. Het gebrek aan soldaten of gevaar voor de volksgezondheid, armoe of een overvol weeshuis. Als er gevaar dreigde voor de bevolking, dan werden er van bovenaf beslissingen genomen die voor de almoesnieuwswezen levensbedreigend waren, alsof hun leven geen waarde had. En waarschijnlijk was dat ook zo. De lotsbestemmingen van de kinderen uit het Almuzinisch Weeshuis laten zien hoe het thema vogelvrijheid met het leven van weeskinderen kan zijn verbonden. Maar het is niet altijd zo zichtbaar. In de volgende aflevering probeer ik vanuit mijn eigen ervaring woorden te geven aan ongeworteldheid en wat vogelvrijheid dan betekent. En ik praat met Noah, Fee en Doreen. Noah werd 40 jaar geleden vanuit India geadopteerd. Fee is een dochter van een geadopteerde moeder. En Doreen is psychosociaal therapeut en familieopsteller. Ik praat met hen over de ongewortelde fase tussen afstand en adoptie. De periode waarin je nog niet echt bij iemand hoort. En waarin alles wat je overkomt afhangt van wie er op dat moment de leiding neemt. Of wat er op dat moment vanuit de maatschappij gevraagd wordt. Kan een baby dat al voelen? Laat het trauma na en kan je hiervan herstellen? Wat doet het met je als je na 20 jaar ontdekt dat je adoptiedossier niet klopt? Hoe kan het dat jij sporen vertoont van je moeders adoptie? En kan je voorkomen dat dit geboorte trauma een familiethema wordt? Je hoort het in aflevering 2 van de kinderen van de koekenbakker.

Other Episodes

Episode

February 28, 2025 00:27:03
Episode Cover

Aflevering 2 - Het wortelloze leven tussen afstand en adoptie

Het wortelloze leven tussen afstand en adoptie gaat over de fase waarin een baby is afgestaan maar nog geen nieuwe familie heeft. En over...

Listen

Episode 1

December 20, 2024 00:01:26
Episode Cover

Trailer

Ik ben Babet Bruns en maker van deze podcast. Omdat ik zelf de eerste maanden van mijn leven in een weeshuis woonde lees ik...

Listen